Er zijn belangrijkere taalvragen, maar de vraag ‘is het hun of hen?’ is er een die vaak wordt gesteld. Hun of hen heeft te maken met een vierhonderd jaar oude regel over de derde en vierde naamval. Veel mensen kiezen voor ‘hen’ omdat ze ‘hun’ lelijk vinden, maar ‘hoe heurt het dan’?
In 1625 bedachten taalkundigen waaronder P.C. Hooft, die van de beroemde straat in Amsterdam, om voor de derde naamval ‘hun’ te gebruiken en voor de vierde naamval ‘hen’. De schoolregeltjes zijn dus heel kunstmatig en ze gaan al heel lang mee. Nogmaals: het is niet de belangrijkste kwestie maar het is wel netjes als je het in je geschreven teksten goed doet.
Het verschil
De naamvallen vergeten we even, we hanteren andere regels:
- ‘Hen’ gebruik je als lijdend voorwerp of na een voorzetsel.
- ‘Hun’ gebruik je als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel.
Hun, hen … help?!
Wanneer hen?
1. Als lijdend voorwerp
Je gebruikt ‘hen’ als degene waar iets mee gebeurt het lijdend voorwerp is. Het lijdend voorwerp herken je door jezelf de wie-vraag te stellen.
Ik zie hen. > Wie zie ik? > hen (= lijdend voorwerp)
2. Na een voorzetsel
Als er een voorzetsel voor het woord staat, gebruik je hen. Een voorzetsel is een woord dat iets zegt over plaats, richting, tijd of relatie. Voorbeelden: aan, bij, in, met, naar, over, tot, van, en er zijn er nog veel meer.
Ik ga met hen mee. > ‘Met’ is een voorzetsel dus je gebruikt hen.
De brief is voor hen. > ‘Voor’ is een voorzetsel dus je gebruikt hen.
3. Geen voorzetsel én geen meewerkend voorwerp
Als er geen voorzetsel én geen meewerkend voorwerp is, gebruik dan hen.
Ik zag hen lopen.
De koning ontving hen meteen.
Wanneer hun?
Als het een meewerkend voorwerp zonder voorzetsel is. Een meewerkend voorwerp is de persoon aan wie of voor wie iets gebeurt. Stel de vraag Aan wie …?
Ik geef hun een cadeau. > Aan wie geef ik een cadeau? > hun
Zij beloofde hun een beloning. > Aan wie beloofde ze een beloning? > hun
Nog een voorbeeld: Ze vertelt hen een verhaal. > Let op: dit is fout want er staat geen voorzetsel voor hen, dus moet het zijn ‘Zij vertelt hun een verhaal’.
Hun hebben …
Je leest/hoort het heel vaak: hun als onderwerp, zoals in: Hun gaan morgen op vakantie.
De oude regeltjes zeggen dat ‘hun’ nooit het onderwerp mag zijn. Je kunt dan beter kiezen voor ‘zij’. Dan wordt het: ‘Zij gaan morgen op vakantie.’
In een overzicht
Situatie | Gebruik |
Lijdend voorwerp | Hen |
Na een voorzetsel | Hen |
Geen voorzetsel én geen meewerkend voorwerp | Hen |
Meewerkend voorwerp zonder voorzetsel | Hun |
Met een beetje oefenen krijg je het al snel door. Google maar eens op ‘Oefenen met hen en hun’.

Als er geen nadruk op ‘hun’ of ‘hen’ ligt, kun je ook ‘ze’ gebruiken.
Ik zie hen morgen weer. > Ik zie ze morgen weer.
De leraar gaf hun extra uitleg. > De leraar gaf ze extra uitleg.
Geef een reactie